donderdag 6 oktober 2011

Haken

haken


  1. handwerk met een haaknaald
    vb:zij heeft een leuke muts gehaakt
  2. het eraan hangen
    vb:ik haakte de handdoek aan het haakje
  3. er onbedoeld aan vast komen te zitten
    vb:ik ben aan die splinter blijven haken
  4. er hevig naar verlangen
    vb:hij haakte naar een compliment

ik haak
jij/u haakt
hij/zij haakt
wij/zij/jullie haken
ik/jij/u/hij/zij haakte
wij/zij/jullie haakten
hij heeft gehaakt
de/het/een gehaakte ....
hakend, hakende



algemene uitdrukkingen:                                                                  
Dit is niet in de haak
Ergens op inhaken
Zij heeft afgehaakt...
Daar zitten nogal wat haken en ogen aan
Iemand aan de haak slaan
Schoon aan de haak
Tussen haakjes




Geen opmerkingen:

Een reactie posten